eerst gepubliceerd in de Wereld Morgen
Links heeft een nieuw, optimistisch verhaal nodig. Het oude werkt niet meer. Welbeschouwd speelt de arbeidersbeweging al minstens drie decennia in verdediging. Met dit defensieve spel verliest ze de ene match na de andere. Als het roer niet snel wordt omgegooid, dreigt de degradatie, of erger. Een heroriëntatie naar nieuwe burgerinitiatieven en -bewegingen dringt zich op.
Het blijft nog wachten op de slaagkansen van de hervormingen in Griekenland en het effect ervan op de rest van Europa, maar tot nu toe is sociale afbraak overal de boodschap. Vaste jobs worden schaarser, studeren duurder, de ongelijkheid neemt toe, solidariteitsmechanismen gaan op de schop, de natuur gaat om zeep en het klimaat slaat op hol.
En er zijn geen sociale zekerheden meer. Leuke tijd om in op te groeien. Jongeren krijgen een negatief sociaal contract aangeboden, en velen concluderen dat de vorige generatie alles heeft opgebrast. Soylent Green, een sciencefictionfilm uit de begin jaren zeventig waarin 65-plussers tot groene koekjes worden verwerkt, komt achter het hoekje gluren.
Destructieve creatie
De creatieve destructie van Schumpeter heeft plaats geruimd voor destructieve creatie. Binnen twintig jaar zullen robots tot 50% van de huidige jobs in België hebben overgenomen. Op zich een leuk vooruitzicht, ware het niet dat alle winst naar de eigenaars van de robotten gaat. Met de automatisering kalft het salariaat zienderogen af. Het vaste arbeidscontract moet wijken voor precaire statuten van freelancers en zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel), vandaag al goed voor een derde (tegen 2020 de helft) van de Amerikaanse werkers.
In Nederland, altijd een stapje “voorop”, is dit al een op vier. Velen vinden hun autonomie een pluspunt, maar ze hossen wel zonder sociale bescherming van de ene tijdelijke opdracht naar de andere. Permanent. Ze vallen naast het sociale vangnet van de overheid en kunnen een privéverzekering niet betalen Daarom vonden ze de broodfondsen uit, solidariteitsfondsen van ongeveer 150 man die maandelijks 25 euro in een pot leggen en bij ziekte een uitkering krijgen van 750 euro. Het is de hergeboorte van de negentiende-eeuwse mutualiteiten.
Klusjes en bullshit jobs
Daarnaast groeit het leger dat met de eigen auto taxichauffeur speelt voor Uber, een kamer op overschot verhuurt via Airbnb of (bij)klust voor een habbekrats via Taskrabbit of Mechanical Turk. Denk niet dat het gaat om onkruid wieden of de hond uitlaten: in de VS heb je al platforms voor dokters (Health Tap) en advocaten (Upcounsel).
Voor velen bieden deze platforms nog altijd een leuke bijverdienste, maar steeds meer mensen worden ervan afhankelijk om te overleven. Oorspronkelijk hadden veel platforms een sociale doelstelling: delen tegen kostprijs of zelfs gratis. Maar ze worden zienderogen gekaapt door beleggers die alleen maar uit zijn op financieel gewin. Met hun geld breiden de platforms uit en worden ze professioneler, maar de sociale logica moet wijken voor de winstlogica.
Durfkapitalisten (ze hebben hun naam niet gestolen) hebben een flink deel van de ontluikende deeleconomie gekaapt. De term had oorspronkelijk vooral betrekking op het delen (sharing) van gemeenschappelijke dingen (auto’s, boren, tuinen..) wat zowel het milieu als het sociale weefsel ten goede komt. Gelukkig bestaan er nog altijd heel wat deelplatformen waar de nadruk blijft liggen op dat laatste.
Maar dat geldt al lang niet meer voor de Airbnb’s en Ubers van deze wereld. Airbnb investeert niet in hotels, Uber niet in taxi’s. Het zijn slechts platforms die vraag en aanbod samenbrengen, maar wel met een steeds groter stuk van de koek gaan lopen. Voor jonge mensen die af en toe hun appartement verhuren aan toeristen (en dan tijdelijk bij hun ouders of vrienden logeren), biedt Airbnb een mooi extraatje. Maar als je voor je hele inkomen afhankelijk bent van dergelijke platforms, krijg je al gauw een moderne vorm van feodalisme. “Vazaleconomie” zou misschien een beter woord zijn. Op de keper beschouwd, hebben we hier te maken met een parasitair systeem van de ergste soort.
Basisinkomen
Vandaag verdien je vooral geld met geld (rente), eigendom (aandelen en obligaties) en controle over netwerken via intellectueel eigendom en marketing. Immateriële zaken dus, waarvan de waarde eigenlijk “politiek” bepaald wordt. Volgens Roland Duchatelet is in België maar 7% van de bevolking meer betrokken bij de productie van voedsel en materiële goederen. De rest zijn diensten, vaak verpakt in wat de Amerikaanse antropoloog en anarchist David Graeber “bullshit jobs” noemt: banen waarvan de betrokkenen zelf vinden dat ze eigenlijk overbodig zijn. Winsten vallen steeds minder te rapen in de productie, die grotendeels naar het zuiden is verhuist waar arbeid in overvoed en dus goedkoop is.
Onlangs kwam Rutger Bregman daarover vertellen in Reyers Laat. De Nederlandse golden boy verdedigde er op speelse wijze een andere visie op arbeid die hij koppelde aan een onvoorwaardelijk basisinkomen. Zijn standpunt botste op ongeloof bij een oogbolrollende Liesbeth Homans die zich – mondhoeken richting studiovloer – afvroeg wie dit ging betalen. Rutger Bregman repliceerde gevat dat de minister er negentiende-eeuwse opvattingen op nahield. In onze samenleving bestaan andere herverdelingsmechanismen dan via de overheid.
Er stroomt inderdaad heel wat geld naar boven, naar mensen met “bullshitjobs” die in wezen geen bijdrage leveren tot de reële economie en zelfs welvaart vernietigen. Spreekt er eigenlijk nog iemand over de bankencrisis? Nee, natuurlijk niet. De Islam, ja. En 60-plussers die op hun gat in Benidorm profiteren. Activeren dat zootje!
Rutger Bregman noemt zich liberaal in hart en nieren. Hij gelooft in meritocratie en vindt dat mensen moeten bijdragen voor hun geld. Een basisinkomen is daar niet mee in contradictie omdat dit juist de mogelijkheid biedt om te doen wat je graag doet en waar je het best in bent. Iedereen profiteert daarbij, de maatschappij al zeker. Mensen met minder prettige en zware beroepen zouden juist meer moeten verdienen. Daar kan “de wortel en de stok” nog spelen. Allemaal interessante denkpistes waar ik het in de grond mee eens ben. Alleen hebben we een transitieprogramma nodig dat steunt op een nieuw paradigma, want binnen het oude zie ik het niet gebeuren.
Peer-productie en het gemeengoed
We moeten inderdaad anders gaan aankijken tegen arbeid, maar hoe? Welk werk bedoelen we? Spreken we over loonarbeid, of nuttige bijdragen aan gemeengoed projecten, die tot nu toe meestal onbetaald blijven? Hoe komen we tot een systeem waarin mensen meer beloond worden naar werk (en minder naar bezit), maar met sterke ingebouwde solidariteitsmechanismen die de zwakkeren de nodige bescherming bieden? We bevinden ons immers voor de volgende paradox.
Onze welvaartsstaat steunt op solidariteitsmechanismen die werden uitgevonden, uitgebouwd en uiteindelijk via de staat veralgemeend door de arbeidersbeweging (mutualiteiten, pensioenkassen, werkloosheidskassen). Overal in Europa wordt dit stelsel afgebouwd. Maar dit is maar één zijde van de medaille. De andere blijft tot nu toe onderbelicht.
In de afgelopen twintig jaar zijn we immers ook getuige van een nieuw ontluikend economisch systeem dat een andere logica volgt. Dit systeem wordt aangedreven door het internet dat horizontale communicatie en collaboratie mogelijk maakt tegen zeer lage kostprijs. Daardoor kunnen steeds meer zaken beter en goedkoper geregeld worden via samenwerkingsplatformen dan via traditionele organisaties. Burgers bouwen samen software, kennis en ontwerpen.
Met meer dan 30.000 open-hardwareprojecten, van auto’s over landbouwmachines tot robotten en satellieten zien we dat de logica van delen en produceren via het internet zich ook doorzet in het productieproces. Na de miniaturisering van de computer zijn vandaag de machines aan de beurt. Het delen en kopiëren van digitale muziek, software, film, design, kennis… op het internet vloeit over naar het delen van infrastructuur in fablabs, co-working-, hackers- en makerspaces.
Helaas bestaan er nog geen uitgewerkte studies om al die nieuwe ontwikkelingen in kaart te brengen, maar in Barcelona groeide het aantal co-workingspaces van 3 naar 50 in drie jaar tijd, in Wenen was er drie jaar geleden één hackerspace, vandaag zijn er vijftien, in de VS groeide stadslandbouw door (hoofdzakelijk) collectieve groepen met 48% in twee jaar tijd… De laatste tien jaar groeit het aantal burgerinitiatieven als kool, zoals te zien is in een recente studie van Tine de Moor. Ook de coöperatieve beweging zit in de lift: vandaag werken meer mensen voor coöperatieven dan voor multinationals.
Naar een nieuw model rond de commons
Maar de belangrijkste revolutionaire verandering is volgens mij de opkomst van digitaal gemeengoed: globale, complexe projecten rond open kennis, software en design, die voor iedereen vrij beschikbaar is. Rond dit nieuw gemeengoed groeit een nieuwe economie van freelancers en allerhande bedrijven die deze “commons” als grondstof gebruiken voor het maken van producten en diensten met toegevoegde waarde.
Het gebruik van open software door bedrijven (denk aan IBM en Linux) is vrij bekend, maar nieuw is toch de snelle opkomst van allerhande open-hardwareprojecten. Het idee is eenvoudig: alles dat gemaakt wordt, moet eerst geconcipieerd worden. In klassieke bedrijven wordt die kennis beschermd door patenten. Die zijn bedoeld om innovatie te stimuleren omdat bedrijven hun onderzoekskosten willen recupereren. Maar in de praktijk zijn ze uitgegroeid tot innovatieremmers die patenthouders zolang mogelijk monopoliewinsten bezorgen.
Niet zo bij open hardware: iedereen kan de concepten verbeteren en iedereen kan ze downloaden. Met de nodige machines, eventueel gedeeld in een fablab, kan een doe-het-zelver het product zelf maken. Soms kan je een pakket onderdelen (vaak vervaardigd met 3D-printers) kopen en ze als een meubel van Ikea zelf ineen steken, of je kan het afgewerkte product kopen bij een open hardwarebedrijf. Deze laatste wint dan wel niks op het intellectueel eigendom, aangezien het ontwerp vrij beschikbaar is, maar wordt wel vergoed voor zijn arbeid. Loon naar werk dus.
Open-hardwarebedrijven zijn vaak starters die een klassieke bedrijfsvorm aannemen en voor hun financiering een beroep doen op crowdfunding en durfkapitalisten. Maar niets belet jonge ondernemers om een coöperatieve op te richten, een bedrijfsvorm die veel beter aansluit bij de praktijk van vrije bijdragen aan een gemeengoed en de deelcultuur in de virtuele wereld.
Als die productiecoöperatieven zich dan nog eens met elkaar zouden verbinden in een wereldwijd netwerk rond het open-designgemeengoed, dan krijg je een soort van gedistribueerde multinational die in staat is het klassieke model te verslaan omdat ze efficiënter en goedkoper kan werken. Als je ten slotte ook de boekhouding en aanvoerketen van die coöperatieven open en transparant maakt en alle stakeholders betrekt, dan kom je tot een nieuw economisch model dat zowel de markt als de klassieke planeconomie in de schaduw stelt.
In dit verhaal moet de overheid het geweer van schouder veranderen en evolueren van betuttelende marktstaat naar faciliterende partnerstaat: een overheid die burgerinitiatieven mogelijk maakt en stimuleert. Ook die evolutie is bezig, zij het vooral op plaatselijk vlak. Zo heeft Bologna onlangs een “reglement voor de commons” ingevoerd, die al door 25 andere gemeenten is overgenomen (Michel Bauwens en Dirk Holemans in Knack van 22/2/2015).
Burgers doen voorstellen aan de gemeente, bijvoorbeeld om hun wijk te verfraaien. Na overleg kan de gemeente middelen vrijmaken waarmee die burgers hun plannen zelf kunnen waarmaken. Dat vergt ook een ommekeer in het politieke denken, want de meeste politici willen zich vooral profileren rond wat zij doen voor de burger.
Utopisch? Misschien. Maar op microniveau wordt er al volop geëxperimenteerd en in theorie kunnen we ons vandaag voorstellen hoe dit model op macroniveau zou kunnen werken. Daarom kan het P2P-verhaal vandaag dezelfde rol spelen als het socialistisch verhaal in de negentiende eeuw. Ook toen waren er honderden en duizenden basisinitiatieven.
De arbeiders vochten niet alleen op hun werkplaats voor betere werkomstandigheden, maar creëerden ook machtige organisaties waarmee ze hun politieke stempel drukten op de twintigste eeuw. Maar hun macht kalft af. De productie is voor een groot deel verhuisd naar ontwikkelingslanden en hier proberen bedrijven de syndicale macht verder te breken, gisteren door outsourcing, vandaag door crowdsourcing.
Nieuw links
De erosie van de macht van de arbeidersbeweging weerspiegelt zich in een crisis van de sociaaldemocratie, die probeert afstand te nemen van de syndicale achterban om te kunnen verruimen (met bijzonder weinig succes), maar ook weinig aansluiting vindt bij de nieuwe bewegingen en de vele initiatieven die opborrelen vanuit de civiele maatschappij.
De nieuwe progressieve formaties in Griekenland en Spanje knopen daar wel bij aan. Het is zeer significant dat Gianni Dragasakis, de nieuwe vicepremier van de Syriza-regering in Griekenland, in zijn parlementstoespraak expliciet verwees naar het ontwikkelen van bottom-up, op gemeengoed gebaseerde peerproductiemodellen om tegemoet te komen aan de noden van de Griekse bevolking.
Dr. Vasilis Kostakis, medewerker van de P2P Foundation en samen met Michel Bauwens auteur van het boek Network Society and Future Scenarios for a Collaborative Economy, schrijft: “Het lijkt erop dat Syriza een politiek nastreeft die in de lijn ligt van het idee van de “partnerstaat” en dat op het vlak van onderwijs, overheidsbeleid en R&D. Om er een paar te vernoemen:
– Het vrijgeven van openbare data
– Het vrijgeven van alles kennis die gefinancierd wordt met belastingsgeld
– Het creëren van een omgeving die samenwerking stimuleert tussen kleine ondernemers en coöperatieven, waarbij initiatieven die steunen op open-source-technologieën en -praktijken worden aangemoedigd
– Het ontwikkelen van bepaalde participatieve processen (en het versterken van de bestaande) om burgers te betrekken bij het beleid
– Het aannemen van open standaarden en patronen voor openbare diensten en onderwijs.
Het is bij mijn weten voor de eerste keer dat een Europese regering expliciet een politiek verdedigt die aansluit bij de nieuwe economische logica in wording. Onafhankelijk van de manier waarop in België deze nieuwe politiek gestalte zal krijgen, ben ik hoopvol dat er een progressieve meerderheid kan gevonden worden rond de kernideeën van de nieuwe p2p-logica: de creatie van een nieuwe economie van ethische bedrijven rond collectief gecreëerd gemeengoed, of in de woorden van Jeremy Rifkin, commons-based peer production. Daarbij kan elke politieke partij haar eigen klemtonen leggen: duurzaamheid, sociaal ondernemerschap, solidariteit.
Maar niet alleen de rechtse partijen, ook de vakbonden en de sociaaldemocratie zijn in mijn ogen nog te veel gericht op het verdedigen van het oude systeem dat steunt op arbeid en kapitaal. Veel verder dan een vermogenswinstbelasting komt men niet.
Ik denk echter dat de ommekeer zich niet kan realiseren via een loutere herverdeling binnen het oude systeem, als dit niet gekoppeld wordt aan een heroriëntatie naar het nieuwe systeem. Dit is nu eenmaal nodig om de traditionele links-rechtsverhouding te overstijgen en een zo groot mogelijke politieke meerderheid te verwerven om een begeleide, vreedzame transitie mogelijk te maken.
Jean Lievens