Originele content
Ook gepubliceerd op De Wereld Morgen
Het inzetten van netwerktechnologie heeft alsmaar ingrijpendere gevolgen op de manier waarop onze economie, sociaal leven en organisaties functioneren. Het leger auteurs die het transformatieve karakter ervan belichten, groeit met de dag. Vandaag zijn het niet langer marxistische denkers zoals Immanuel Wallerstein die praten over het einde van het kapitalisme, maar ook mainstream auteurs zoals Jeremy Rifkin, raadgever van ondermeer de EU en de Duitse bonskanselier.
In zijn laatste boek “The Zero Marginal Cost Society” legt Rifkin uit hoe het kapitalisme slachtoffer wordt van zijn eigen succes door de marginale kost van producten tot bijna nul te herleiden. In de digitale wereld hebben we het punt van overvloed al bereikt. Alles wat digitaal is, kan immers zonder kwaliteitsverlies en zo goed als gratis tot in het oneindige gekopieerd worden, en natuurlijk is geen enkel bedrijf opgewassen tegen gratis. Je moet alleen over een computer en een internetverbinding beschikken. De digitale revolutie eist dan ook zijn eerste slachtoffers in de wereld van de muziek, media en uitgevers. Maar met nieuwe machines zoals 3D-printers en het hergebruik van materialen is ook materiële productie tegen bijna zero marginale kost al mogelijk.
Denk niet dat deze machines zich beperken tot het maken van plastieken poppetjes of aangepaste hoorapparaten. Vandaag kunnen we auto’s, drones, laptops, telefoons en andere gesofisticeerde producten printen, of althans de onderdelen ervan, om die daarna als een lego in elkaar te zetten. De 3D-printer van RepRap kan zelfs zichzelf printen, dus niemand weet hoeveel ervan in omloop zijn! Deze technologieën zijn natuurlijk nog niet wijd verspreid, maar fablabs en makerspaces schieten wel als paddenstoelen uit de grond.
Peer-to-peer in een kapitalistische context
Deze ontwikkelingen zijn niet alleen bedreigend voor ondernemingen en organisaties, maar natuurlijk ook voor de mensen die er hun brood verdienen, denk maar aan taxichauffeurs die vrezen voor broodroof door Uber. Wat te doen? Als we platforms als Uber en Airbnb verbieden dreigen we het innovatieve kind met het badwater weg te gooien. Als we niets doen geven we vrijgeleide voor sociale afbraak en deregulering. Reglementering is dus aangewezen, niet ter bescherming van gevestigde belangen maar om een level playing field te creëren, monopolievorming tegen te gaan en gebruikers (zowel aan vraag- als aanbodzijde) te beschermen.
Uber en Airbnb zijn echter maar twee voorbeelden van snel groeiende bedrijven die zoveel mogelijk munt proberen te slaan uit peer-to-peer (P2P) netwerken die consumenten en producenten met elkaar verbinden. Maar er is een groot verschil tussen op P2P gebaseerde marktplaatsen en P2P als relationele dynamiek binnen een gemeenschap die commons produceert. In het eerste geval wordt iedereen een zelfstandige zonder sociale rechten maar afhankelijk van een platform dat systematisch zijn monopoliepositie versterkt. Zo verhoogde Uber, thans 18 miljard dollar waard (+400% in één jaar), onlangs haar aandeel in de inkomsten per rit in San Francisco van 20% naar 25%. Zo stroomt steeds meer geld naar boven, naar de aandeelhouders, terwijl de chauffeurs verarmen.
De digitale munt Bitcoin is een ander voorbeeld van gedistribueerd kapitalisme. Het mooie aan Bitcoin is dat het de eerste wereldmunt is die gecreëerd werd buiten overheden en banken om en dat iedereen die over een PC beschikt Bitcoins kan ontginnen. Maar de schaduwzijde is het deflatoir concept: van Bitcoin komen maximaal 21 miljoen munten in omloop, dus hoe hoger de vraag naar de digitale munt, hoe hoger de koers. Bovendien kan iemand die over een groot computerpark beschikt veel meer Bitcoins produceren dan de enkeling. De Gini-coëfficiënt (die de ongelijkheid uitdrukt) van Bitcoin is vandaag al hoger dan die van traditionele munten. De manier waarop we internettechnologie ontwerpen en gebruiken, is dus bepalend voor het resultaat.
Vanuit het standpunt van waardecreatie en –toe-eigening wordt het verhaal nog dramatischer als we platformen als Facebook of Google in beschouwing nemen. In een kapitalistisch bedrijf vloeit ten minste nog een deel van de waarde in de vorm van lonen terug naar degenen die de waarde creëren, maar in het geval van Facebook en Google wordt 100% van de waarde verzilverd door de aandeelhouders. Hoe duurzaam kan een dergelijk economisch model zijn?
Het postkapitalistisch potentieel van peer-to-peer
Het zou echter een grote vergissing zijn om ons blind te staren op de destabiliserende en zelfs destructieve gevolgen van netwerktechnologie binnen ons huidig economisch model. Even belangrijk zijn de emancipatorische en positieve krachten die ervan kunnen uitgaan. Het meest revolutionaire aspect van het internet schuilt namelijk in zijn superieure productievermogen. Vandaag kunnen mensen immers wereldwijd samen , zonder toestemming te vragen, hoogst complexe projecten ondernemen zoals de bouw van Wikipedia (open kennis), Linux (open source software) of Wikispeed (open design). Dat introduceert democratie in de productie en herintroduceert het middeleeuwse begrip “meent” of “gemeengoed” (commons) in de economische vergelijking die tot nu toe vrijwel uitsluitend uit de dichotomie overheid/privésector bestond. De civiele maatschappij is hyperproductief (en dus vaak performanter dan bedrijven en overheidsorganisaties) geworden, want produceren voor de commons is passionele productie die globaal kan worden gecoördineerd.
De voorbode van die nieuwe productiewijze is de manier waarop steeds meer software wordt gecreëerd, met Linux als paradepaardje. Bovendien vindt de mutualisering van kennis ook steeds vaker haar spiegelbeeld in de reële economie. Vooral jongeren houden zich bezig met gedistribueerde productie in fablabs, makerspaces, doe-het-zelf biolabo’s en coöperatieven als de natuurlijke partners van de commons. Deze ontwikkeling bevindt zich vandaag in embryonale vorm en het peer-to-peer model blijft afhankelijk van de markt. Het kan zichzelf dus (nog) niet reproduceren. Peer-producenten verdienen immers doorgaans geen cent aan hun bijdragen tot de commons en zijn gedwongen om voor een bedrijf of als freelancers te werken.
De emancipatorische en bevrijdende kracht die uitgaat van het peer-to-peer model zal er dan ook niet vanzelf komen. Tijdens de overgang van het feodalisme naar het kapitalisme verloren boeren en ambachtslui de controle over hun bestaansmiddelen. Ze werden gedwongen te werken in fabrieken in loonverband, maar organiseerden solidariteit via de oprichting van allerlei organisaties zoals mutualiteiten, coöperatieven, en pensioenkassen, evenals vakbonden en politieke partijen om hun belangen te verdedigen. De solidariteitsmechanismen werden na de Tweede wereldoorlog in een sociaal contract gegoten en veralgemeend via de welvaartsstaat. Maar door de systematische afbrokkeling van de macht van de traditionele arbeidersbeweging komt deze welvaartsstaat steeds zwaarder onder druk te staan.
Naar nieuwe solidariteitsmechanismen en -organisaties
In tegenstelling tot haar historische voorgangers, beschikken de kenniswerkers van vandaag terug over hun bestaansmiddelen in de vorm van een pc en een internetverbinding, maar ze worden niet meer gesocialiseerd op de werkvloer. Dat neemt niet weg dat ook zij nieuwe organisaties en structuren in het leven roepen: verenigingen zonder winstoogmerk om de infrastructuur van de commons te onderhouden en peerproductie mogelijk te maken (Wikimedia Foundation,Lionux Foundation, Gnome Foundation etc.), evenals speciale licenties om hun commons te beschermen tegen privatisering.
Maar er is meer. Net als de arbeiders in de negentiende eeuw, zoeken ook kenniswerkers naar oplossingen en alternatieven om hun welvaart en autonomie te verhogen. Zo organiseert de Freelancers Union in New York al bijna 300.000 freelancers. Een opvallend kenmerk van deze beweging is dat ze niet alleen waakt over de belangen van haar leden, maar zich ook engageert in het creëren van een alternatieve economie. Er is ook een revival van innovatieve coöperatieven zoals de Cooperativa Integral Catalana, een open coöperatief consortium in volle ontwikkeling die structureel verbonden is met het coproduceren van commons.
De P2P Foundation, een wereldwijde gemeenschap van onderzoekers en activisten die peer-to-peer bestuderen en promoten, treedt sinds kort ook op als participant en katalysator in de transitie naar een P2P-samenleving. Zo nodigde de Ecuadoriaanse overheid onze landgenoot Michel Bauwens, de oprichter van de P2P Foundation, begin dit jaar uit om het FLOK Society project te leiden (FLOK staat voor Free Libre Open Knowledge), terwijl de P2P Foundation onlangs een samenwerkingsakkoord afsloot met de Cooperativa Integral Catalana. De P2P Foundation stelt ook een innovatieve licentie voor, de peer production licence, die wederkerigheid wil introduceren in de markt.
Volgens Jeremy Rifkin zullen de collaboratieve commons binnen ongeveer dertig jaar de economie domineren, met de kapitalistische markt als tweede viool. Ook Wallerstein geeft het huidige economische systeem nog hooguit veertig jaar, maar stelt terecht dat de toekomstige samenleving niet noodzakelijk beter zal zijn dan de huidige. Of we zoveel tijd hebben voor de omschakeling naar wereldwijde open en vrije samenwerking rond de commons, en een herlokalisering van de materiële productie in microfabrieken, is nog maar de vraag. Het IPCC-rapport over de klimaatcrisis stemt niet bepaald tot vrolijkheid. De positieve kant is dat tijdens kantelmomenten de wet van de grote getallen speelt en dat tijdens het transitieproces de houding en bijdrage van elkeen bepalend kan zijn voor de uitkomst. Want, en dat zegt Wallerstein ook, deze uitkomst kan ook een beter systeem zijn. En dat is precies wat p2p de mensheid potentieel te bieden heeft.
Jean Lievens
Kernlid P2P Foundation
Coauteur met Michel Bauwens van ‘De Wereld Redden, met P2P naar een postkapitalistische samenleving ‘(Houtekiet, 2013)