Overgenomen van blog Dirk Holemans; voor het eerst gepubliceerd als Opiniestuk voor de Morgen (17 september 2014)
“Delen is het nieuwe hebben”, zo lees je bij alle trendwatchers. Waarom een boormachine kopen als we ze maar om de twee jaar gebruiken? Of een auto kopen als hij zo vaak stil staat voor de deur? Delen is dan toch beter? Zo behouden we ons levenscomfort, maar hebben we minder spullen nodig. En dat is zowel goed voor het milieu als voor onze portemonnee. Het lijkt een hoopvol antwoord op onze huidige consumptiemaatschappij, die meer van de aarde vraagt dan die kan dragen. Het belang van deze evolutie kan inderdaad moeilijk onderschat worden. Het toont een culturele omslag, waarbij het hebben van een goed om de status, taant. Zo blijken meer en meer jongeren niet langer geïnteresseerd in een eigen auto. Sterker nog, ze willen zelfs geen rijbewijs meer. Langs de andere kant is de statuscultuur nog niet voorbij, anders zouden spullen als iPhones niet zo gegeerd zijn.
Sommigen zien in de nieuwe deelinitiatieven de opkomst van een nieuwe, solidaire en duurzame economie. De realiteit is complexer. Want achter de verschillende initiatieven zitten verscheiden modellen van samenwerking, eigenaarschap en waardecreatie. Waarbij maatschappelijke en financiële return ongelijk verdeeld zijn. Vier voorbeelden.
1. Het eerste is het autodeelsysteem Autopia. Deze vereniging ondersteunt burgers die een eigen auto delen. Dit is een peer-to-peersysteem: burgers verenigen zich als gelijken (peers). Het is een systeem waaraan een expliciet maatschappelijk doel is verbonden: geëngageerde burgers werken zelf aan duurzame mobiliteit. En spaart elke deelnemer er geld mee uit, dan genereert het systeem op zich in klassiek economische termen geen financiële opbrengst. Dit is een mooi voorbeeld van ‘urban commons’: wat burgers gezamenlijk realiseren, zonder verbonden te zijn met een winstlogica. De samenwerking is maximaal; eigendom en meerwaarde worden transparant verdeeld.
2. Airbnb is een tweede voorbeeld: de lege slaapkamer in je huis verhuren. De deellogica speelt nog altijd – waarom lege ruimte niet openstellen voor andere gebruikers? – maar we zitten al dichter bij het huidige economisch systeem. De verhuurder verdient er effectief geld mee. En nog belangrijker: het systeem is in handen van één bedrijf dat werkt volgens het beurskapitalisme. Waar dus finaal speculatie en overdreven eisen van aandeelhouders het systeem bepalen, met de gekende crisis tot gevolg. Eigenlijk worden we met Airbnb allemaal minikapitalisten.
3. De paradox wordt nog groter bij Freecycle, gemeenschappen waar leden spullen gratis weggeven, doorgaans via Facebook. Deze ‘gifteconomie’ staat aan het andere uiteinde van het casinokapitalisme en verdient alle steun. De pijnlijke paradox is wel dat Facebook alle gegevens van de leden van Freecycle verzamelt en doorverkoopt aan multinationals.
Zijn de autodelers bij Autopia burgers die autonoom handelen, dan is hier van zeggenschap over het economisch model geen sprake. Want Facebook kan morgen eenzijdig de regels wijzigen waardoor een Freecycle-groep onmogelijk wordt. Of wie weet wordt Facebook gewoonweg betalend binnen enkele jaren. In elk geval: Facebook verdient handenvol geld over de rug van mensen die netwerken aan een duurzame economie. Michel Bauwens verwoordt het helder in ‘De wereld redden’: “Hoe kunnen we een nieuw systeem opbouwen dat mensen toelaat te produceren volgens de logica van peer-productie, zonder een kapitalistische logica in te voeren die de peer-productie kapotmaakt?”
Marktwerking
4. En dan is er Uber, dat meesurft op de golf van sympathie die deelinitiatieven overspoelt. Wat kan er nu op tegen zijn dat iemand zijn auto efficiënter gebruikt en in een vrij uur wat bijverdient als taxichauffeur? Zijn de vakbonden die internationaal de krachten bundelen tegen Uber (DM 16/9) dan echt zo zuur? Sommige economen zeggen: laat de markt spelen, innovatie kan je niet tegenhouden. Maar zo eenvoudig is het niet. Want het bedrijf achter Uber wil helemaal geen marktwerking. Een markt werkt als er voldoende vraag en aanbod is en iedereen over voldoende informatie beschikt om rationele beslissingen te nemen. Om zo’n marktevenwicht te realiseren, is er nood aan overheidsregulering. Daarom hebben we wetten die geheime prijsafspraken verbieden en monopolievorming tegengaan. Uber wil evenwel geen van beide: marktwerking noch overheidsregulering! Het vraagt gewoon de vrijheid om als makelaar een monopolie op te bouwen.
Stel je bij wijze van vergelijking een huizenmarkt voor waarbij wereldwijd slechts één bedrijf weet wat verkopers vragen voor hun huis, en wat potentiële kopers willen aanbieden. Zo gaat dat bij Uber: het is een makelaar die werkt met een geheim algoritme. Noch de klant, noch de chauffeur krijgen enige informatie over andere klanten of aanbieders. Hun doel: een open, door de overheid gereguleerde markt vervangen door een gesloten Ubermonopolie.
Dat is geen goede zaak voor de markt, en heeft niets te maken met deelinitiatieven waar burgers op transparante wijze samenwerken om te komen tot een betere samenleving. In feite deelt Uber niets, dat is de essentie van hun verdienmodel, gefinancierd door Goldman Sachs.
De opdracht voor de toekomst lijkt duidelijk. De overheid heeft twee taken op haar bord. Eén: haar regelgeving aanpassen aan nieuwe spelers als Uber. We hoeven innovatie niet tegen te houden maar ook niet welwillend te zijn tegenover marktverstoorders die niet geven om de samenleving. Willen we bijvoorbeeld de job van taxichauffeur vervangen door onderbetaalde freelancers in precaire statuten? Twee: een wettelijk kader bieden dat burgerinitiatieven eerder versterkt dan tegenwerkt. Zo kennen we privaat en publieke eigendom, maar is samen een grond bezitten als ‘commons’ onmogelijk gemaakt, kort na de oprichting van België.
Coöperaties
Heeft de overheid een duidelijke rol, dan ligt de bal ook in het kamp van ons allemaal als burger. Wil de authentieke behoefte om spullen te delen uitgroeien tot een duurzame economie, dan moeten we ons om meer bekommeren dan onze toestellen. We zullen de economie zelf mee in handen moeten nemen. Het meest beloftevolle model is hier dat van de coöperaties. Deze maken winst, maar dat vormt niet het hoofddoel. Elke gebruiker kan mede-eigenaar worden en elke aandeelhouder heeft een gelijke stem in het kapittel.
De coöperatieve sector is nog klein, maar overal starten burgers nieuwe coöperatieven op en bestaande groeien gestaag. Of deze ‘commons’ kunnen uitgroeien tot een echt alternatief, bepalen we zelf. Maar het is mogelijk: op onze spaarboekjes staat meer dan 230 miljard euro. Nu bepalen de banken wat daar vooral niet mee gebeurt. Mochten we daar enkele procenten van investeren in door de burger gestuurde coöperatieven, dan kan een duurzame economie zich ontwikkelen gebaseerd op open samenwerking, gedeeld eigenaarschap en sociale waardecreatie.
Last but not least: met een lokale, door burgers gecontroleerd alternatief voor Facebook, zouden we tenminste weten dat alle gegevens niet actief worden doorgegeven aan de Verenigde Staten.