Deze tekst verscheen op 22 juli op de website van De Wereld Morgen
De inleiding van Rik Pinxten: “Maken veel “kleine revoluties” toch een grote revolutie?” op het debat van zondag 20 juli in NTG tijdens de gentsefeestendebatten.
Ik constateer dat een vreemd virus zich verspreidt doorheen onze maatschappij en dat het vlug de hele westerse cultuur aantast. Dat virus poseert als een progressieve ideologie, meet zich een realisme aan in economie en politiek dat anderen zouden missen, en produceert goud voor een heel kleine minderheid en miserie voor een overdonderende meerderheid. Het wordt door de weinige diagnosten aangeduid met de naam neoliberalisme. Ik beweer dat het voorvoegsel “neo-” minstens kritisch moet bekeken worden.
Om van het woord “liberalisme” nog maar te zwijgen. Neoliberalisme refereert naar het liberalisme in die zin dat het “negatieve vrijheidsbegrip” een zeer grote plaats wordt gegeven: negatief in de zin van “vrij van…bindingen” (Berlin, 1958). In het neoliberalisme wordt dit principe losgemaakt van de andere twee Verlichtingsprincipes –gelijkheid en solidariteit- en in een wereld van ongelijkheid tot de hoogste waarde verheven. Praktisch betekent dit: alle vrijheid aan de bezittende elite.
Dit is een ethisch en politiek virus. Tegelijk leven we volgens mij in een tijd waarin ethiek en politiek in de nobele zin nagenoeg verdampt zijn. In de praktijk bemerk ik dat laatste doordat ongeveer iedereen, behalve de kleine economische elite, onderworpen is aan eindeloze controle en dreiging van criminalisering (GAS-boetes, gsm/PC/I-pad overal traceerbaar). Daardoor is waarderend nadenken en kiezen weggetrokken bij de gewone mensen, behalve voor futiliteiten zoals de kleur van je broek, of het hoesje van je gsm. Dit boek gaat daar tegenin.
De politieke antropoloog en pleitbezorger voor OWS (Occupy Wall Street) David Graeber geeft een paar aanzetten voor een analyse in deze zin in zijn boek over het “project democratie” (Graeber, 2013): is de financialisering van het kapitalisme nog wel een vorm van wat in een vroegere tijd (die van de industriële maatschappij: grofweg 1850-1960) het kapitalisme werd genoemd?
Inderdaad, samengaand met die enorme rol van geld-maakt-geld in de hedendaagse economie zien we een geweldige concentratie van macht in handen van steeds minder, maar ook een de-industrialisering. De industrie, in haar kapitalistische vorm van productie en verkoop, wordt vrij systematisch verplaatst naar lageloon landen.
In de rijke westerse gebieden zien we een economie ontstaan die toenemend op geld, en voor de staten en de meerderheid van hun bevolking op schuld draait: ook industriële producenten en natuurlijk op grotere schaal de banken verkopen met krediet –en dus met schuldconstructies voor de koper- wat elders geproduceerd wordt. Graeber geeft bijvoorbeeld aan dat General Motors in het laatste decennium al de helft van de winst haalde uit schuldinningen (met interesten die nu tot 300% gaan).
In het geval van studieleningen in de VS lopen interesten op tot 800%, wat mensen in een “nieuwe feodaliteit” duwt (Graeber, 2013). Uit informele gesprekken met verschillende bedrijfsleiders leerde ik dat de wurgende werking van de financiële wereld op de industriële wereld een soort publiek geheim aan het worden is.
Het gaat echter niet enkel meer over schuld die gevorderd wordt van particulieren, maar ook van bedrijven en van staten (Mertens, 2012). Multinationale ondernemingen starten juridische procedures tegen staten, die vaak trachten om toch nog voor hun bevolking op te komen door beschermende maatregelen te nemen –wat een kerntaak van de staat en van de politiek was en is- omdat die staten zogenaamd de wereldwijde vrije markt zouden belemmeren door een beleid te voeren dat niet strookt met de visie van de multinational.
Heel dicht bij huis: wanneer een (door mij bewust anoniem gehouden) stad tracht een autonome energiewinning via geothermie in lokale en coöperatieve structuren te onderzoeken, dan komt meteen een internationale energieproducent langs om te dreigen met een miljardenclaim, “omdat de vrije concurrentie op Europees en mondiaal niveau” door dergelijke gedecentraliseerde aanpak zou onmogelijk gemaakt worden voor haar. De gevolgen van de bankencrisis uit 2008 voor de gemeenten, die participeerden aan sommige banksystemen en daardoor nu klappen krijgen, zijn een ander voorbeeld in eenzelfde verhouding tussen de financiële corporaties en de maatschappelijke machten .
Niet alleen is de (financiële) economie nu oppermachtig, en kan de controlerende rol door de politiek niet meer adekwaat worden ingevuld, maar bovendien is die economie fundamenteel van karakter veranderd: heel bescheiden berekend is de financiële economie van 13% van de gehele economische activiteit in 1965 naar meer dan 40% in 2008 gegroeid (Graeber, 2014: 75).
Binnen het segment van de beurseconomie is dit aandeel uiteraard veel hoger. Dat betekent dat grote corporaties steeds meer geld verdienen door schulden te innen, niet door risico te nemen met een langere termijn productie, maar ook dat de aandelenpolitiek van een groot bedrijf primeert op materieel en sociaal kapitaal van dat bedrijf. Einde mei 2014 laat de voorzitter van de Engelse Nationale Bank weten dat dit een gevaarlijke ontwikkeling is en dat staten dringend banken aan banden moeten leggen (en o.a. opsplitsen in kleinere banken in plaats van de “bigger is better”-ontwikkeling: Leggett, 2013).
Dat is opmerkelijk wanneer men beseft dat de man spreekt met de Londense City als naaste buur. In de analyse van Graeber over de ontwikkelingen in de VS (bevestigd door een reeks analyses samengevat in Le Monde Diplomatique van juni 2014 over de Transatlantische Vrije Markt) is feitelijk de politiek op het hoogste niveau het legale verlengstuk van de belangen van de grote corporaties geworden. Politici met topcarrières komen uit de 1%, worden gesponsord in hun loopbaan door de 1 % en op het einde van hun mandaat ook terug opgenomen in raden van beheer van de 1%. Graeber citeert onderzoeken van historici waarin een gelijkaardige ontwikkeling beschreven is voor andere ‘imperia’ uit de geschiedenis.
Het is wel belangrijk te beseffen dat die fase van financiële economie steeds ook de eindfase van het imperium inluidde. Voor een westerse traditie die voorhoudt democratisch te zijn, is dit een bijzonder veeg teken. Voor de bevolking van de gebieden die onder een dergelijk regime vallen is het dan tijd om de situatie door te denken, prioriteiten scherp te stellen en te zoeken wat binnen de bakens van een dergelijk regime en via verhoogde zelfredzaamheid kan gedaan worden. Het is immers één ding om de situatie te bekijken en te sturen in functie van de belangen van de 1%, maar het is vermoedelijk een nogal verschillende zaak om dat te doen vanuit het perspectief van de 99%.
In het licht van dit en andere dergelijke ontwikkelingen wil ik even stilstaan en nadenken, eerder dan in activisme te belanden. Wat is hier aan het gebeuren? Wie beslist? Wat is er nog gemeenschappelijk belang en hoe verhouden de verschillende vormen van eigenbelang zich hiertoe? Is dit vooruitgang? Een volgende fase in het kapitalisme? Of hebben we te maken met een vreemdsoortige ontsporing, een grote regressie of implosie gevoed door een verregaande vorm van bijziendheid? Maar vooral ook: hoe kunnen we vanuit een degelijke reflectie komen tot zelfredzame antwoorden op die ontwikkeling?
Wat is neoliberalisme?
Om te beginnen: is het neoliberalisme een nieuwe en dus een moderne of zelfs postmoderne ideologie? Ik heb dit soort uitspraken langs alle kanten proberen bekijken en ik kan geen enkel positief antwoord vinden. Natuurlijk zeggen de beleggingsmaatschappijen dit, want als je niet je spaargeld belegt, dan ben je niet mee. Dan ligt dat spaargeld zogenaamd te slapen en brengt de eigenaar enkel verlies. Maar stoelt dit op iets? Of is het mist, misschien zelfs bewuste leugen?
Natuurlijk willen de 1% graag de spaarcentjes van de 99% losweken en er een voortgaande piramide van schuld en afhankelijkheid mee bouwen, precies zoals zij ook trachten de gelden van de structurele solidariteit (sociale zekerheid, ziekteverzekering, pensioenen) op hun speeltafel te brengen.
Met het neoliberalisme zie ik vooral een poging om die trend te stoppen en terug te keren naar een duidelijk premoderne opvatting over mens en maatschappij. Men vertrekt daarbij opnieuw vanuit een elitedenken: niet iedereen heeft dezelfde rechten, en de staat moet niet langer bewaken dat de optimalisering van de universele rechten voor alle burgers gegarandeerd wordt.
Integendeel, een elite van geldbezitters en/of geldspelers (soms ook via kennisbezit) eist rechten op voor zichzelf, die niet moeten gedeeld worden door alle anderen. En wat resteert van de staat moet instaan voor de controle van de 99% (“meer blauw op straat”, “camera’s op pleinen”, NSA). In die logica is de slogan van de 1% (afkomstig van Stiglitz, 2011) te begrijpen: rechten, eigendom, privilegies van 1%, door 1% en voor 1%. Dat is de nieuwe boodschap, gaande tot en met het zich onttrekken aan elke staatscontrole en zelfs een ontsnappen aan Mensenrechten. Dat laatste zie ik bijvoorbeeld in de ontwikkeling van eilanden van de “happy few” buiten de territoriale wateren in de Stille Oceaan, door groepen van kapitaalkrachtigen uit de financiewereld, de virtuele economie en de biotech-kringen (Simpson, 2013).
Deze nieuwe rijken stichten reële kolonies van superrijken, die ontsnappen aan elke controle of herverdeling door een staat en willen ook actief experimenteren met transhumanisme, waardoor ze ook omgebouwde, deels gerobotiseerde mensen instrumenteel zouden kunnen “produceren”, die enkel instaan voor hun eigen belangen en behoeften.
Technologisch is reeds heel wat mogelijk voor een dergelijke elite vandaag die in transhumanisme gelooft. Dat is een contrast met hun feodale of eventueel nog Ancien Régime voorgangers, maar het globale project is een terugkeer en aanval op de moderniteit. Het neoliberalisme is dus volgens mijn beste inzichten geen vooruitgang van menselijk denken, maar een krachtig en machtig terugkeermodel naar het feodale of hoogstens het Ancien Régimedenken over mens en maatschappij. De nieuwe “haves” zijn minder gepriviligieerden vanuit geboorterecht, maar wel op basis van welstand. Maar hetzelfde kasten- of standendenken ligt aan de basis. Daarom alleen al is het een reactionair denken in de technische zin van die term en geen progressief of vooruitziend denken.
In de loop van het boek ( “Schoon Protest”, in druk) zal ik regelmatig de mentaliteitsvormende en ook waardenfocus van de boekgodsdiensten ter sprake brengen. In mijn overtuiging is de fundamentele mentale houding die via deze godsdiensten aangeleerd werd aan vele generaties in het Westen en in de Islamgebieden perfect terug te vinden in de neoliberale mentaliteitstructuur.
Vooral de protestantse versie, ook terug te vinden bij sommige Islamitische strekkingen (vooral in het principiële, leerstellige van beide): dat verklaart tendele ook de strijd in Europa tussen het Duitse protestantse Europa tegen het katholieke Zuid-Europa, denk ik. De inhouden zijn meer of minder veranderd, maar de basishouding van exclusief denken, van missionering ook, is gebleven. Dit is een fundamenteel uitgangspunt van mijn analyse. Omwille van die structuurgelijkheid tussen het godsdienstige denken van de boekgodsdiensten en het huidige neoliberalisme kan bij die laatste ook de koppeling met het (oude) nationalisme als aanvaardbaar voorgesteld worden, meen ik. Ik kan dergelijke visie niet “bewijzen”, maar enkel de lezer uitnodigen om mee te denken. Het is de ervaring met heel andere culturele tradities die me tot deze visie bracht.
Wanneer ik tot een dergelijk besluit kom, dan zeg ik daarmee ook dat het belangrijk is om aannames, zogenaamd wetenschappelijke en ook TINA-uitspraken grondig kritisch te bekijken. Niet de eruit voortvloeiende actiestrategieën en zogenaamde oplossingen voor de crisis moeten onze eerste aandacht krijgen (een begrotingstekort, een schuldlogica, laat staan een “cultuur van luiheid” tegenover een “cultuur van hardwerkende mensen”), maar de aannames en zogenaamde feiten zelf die worden opgedrongen.
Dat kan enkel wanneer rustig over de visie van dit aanbod en van mogelijke alternatieven wordt nagedacht en dat impliceert brede, maar noodzakelijke discussies en keuzen rond mens- en maatschappijbeeld. En daarmee komen we op het terein van de antropologie, als visie op de mens en op wat menselijk haalbaar en aanvaardbaar is (eventueel uitgebreid met de natuur of de aarde) en dus op het terrein van ethiek en politiek in de nobele zin van het woord. Daarover moet het gaan, vandaag en in de toekomst. Dit zijn geen bijkomstige of luxethema’s, maar fundamentele onderwerpen: wat is waardevol? Hoe kunnen we kwaliteit van leven en duurzaam waardevolle keuzen maken? En is de neoliberale golf van vandaag een zinvolle optie, of slechts een kortzichtig zijspoor dat enkel het eigenbelang van een absolute minderheid dient? En vermoedelijk slechts een zoveelste vorm van gevaarlijke kramptoestand van een imperium op retour?
Daarom, en op het diepere niveau van de ethiek en politiek als menselijke faculteit, wil ik proberen nadenken: ik meen dat we heden veel te oppervlakkig meehollen met sensatie- en oppervlakkige duiding, waarbij die reactionaire ideologie van vandaag de toon zet, zonder dat de enorme verschraling van het mensbeeld daarbij nog gezien wordt. Ik stel voor om ook in de taal duidelijkheid te scheppen en zal dus het neoliberalisme vanaf nu vaak aanduiden als het neobarbarisme. Ik wil hiermee de lezer voorhouden dat die ideologie opgekomen is in een tijd dat het imperium (Westen na vijf eeuwen kolonialisme, of Noordatlantische Verbond na een halve eeuw dominantie) in de fase van afgang komt en dat dan het terugplooien op zichzelf en het vergroten van interne en externe ongelijkheid de norm wordt van de heersende groep. Niets nieuws onder de zon.
Kleine revoluties en hun verdergaande gevolgen? Een reflectie.Uit: “Schoon Protest’, EPO, 2014.