Gent, 29 mei 2015

Deze week was ik aanwezig op een lezing van professor Paul De Grauwe.

Volgens De Grauwe heeft de vrije markt een sterke staat nodig om te kunnen overleven. De vrije markt slaagt er niet in externe kosten zoals deze van het milieu in hun eigen prijsberekening op te nemen. De kostprijs van een auto wordt bepaald door de productiekosten van de wagen, niet door de kosten die de wagen genereert ten aanzien van het milieu.

Hetzelfde geldt voor de financiële markten: banken rekenen kosten door voor het verlenen van kredieten, maar de systeemrisico’s die verbonden zijn met ons financieel stelsel worden, als het slecht afloopt zoals in 2008 in ons land, gedragen door de staat.

Bovendien heeft de vrije markt nood aan een herverdelende overheid om haar legititmiteit te kunnen veiligstellen. Het gaat dus over de staat en de markt.
Het verhaal van De Grauwe klonk juist en redelijk. Maar toch had ik het gevoel dat het niet ‘af’ was. Mensen worden gereduceerd tot consumenten die vraag en aanbod bepalen op de markt of tot kiezers die de aard en het beleid van de overheid bepalen en democratische legitimiteit geven aan de vrije markt.

Wat ik mis in zijn verhaal? De Grauwe ziet mensen louter als individuen, en niet als mensen die samen een groep kunnen vormen. Mensen die een civiele samenleving vormen en via peer tot peer zowel de economische als de politieke agenda mee kunnen bepalen.

Dat inzicht heeft Michel Bauwens mij bij gebracht. En dit heb ik te danken aan Jean-Luc Dehaene. Elk jaar kreeg ik met nieuwjaar een geschenk van hem. Elk jaar was het een boek dat hem had geinspireerd. Elk jaar was de aanleiding van dit geschenk een gesprek met hem over de maatschappelijke uitdagingen waarvoor we staan. Het eerste boek dat ik van hem kreeg was, ‘Digitaal is het nieuwe normaal’ van Peter Hinssens. Het lezen was ervan was voor mij de aanleiding om mijn partij te organiseren als een conversation party, die een directe en permanente dialoog moet aangaan met haar leden. Van passief naar actief lidmaatschap dus.

Het laatste boek was ‘De wereld redden’ van Michel Bauwens. Ik kreeg het enkele maanden voor het plotse overlijden van Jean-Luc. ‘Met ‘peer to peer’ naar een postkapitalistische samenleving’ is de ondertitel. In dit boek wordt overtuigend de stelling verdedigd dat de menselijke ontwikkeling in de context van de evolutie van motivatie als volgt verloopt: de eerste productiviteitsrevolutie is afhankelijk van negatieve intrinsieke motivatie, namelijk angst. De tweede steunt op positieve extrinsieke motivatie – althans in theorie. De derde productiviteitsrevolutie, teweegggebracht door p2p, rust niet langer op extrinsieke motivatie, maar volledig op intrinsieke zelfmotivatie”. Dit heeft niets te maken met een naïef altruïsme. Dit is geen geitenwollensokken verhaal. Het is wel een verhaal dat vertrekt vanuit het personalistisch uitgangspunt dat mensen op zoek zijn naar zelfrealisatie en daarvoor ook de ander nodig hebben.

En met resultaat: het opensourcemodel van Linux is dominant geworden voor de ontwikkeling van software, er draaien vandaag meer digitale apparaten op het opensourcemodel Android dan op Microsoft. En wikipedia heeft de Brittanica verdrongen.

Ik citeer uit het boek: “net zoals het christendom een morele revolutie is tegen de Romeinse maatschappelijke orde en het waardesysteem en het kapitalisme een morele revolutie is tegen de feodaliteit, is peer-productie een morele revolutie tegen het kapitalisme. Het kapitalisme is immoreel omdat het externe effecten negeert, sociale ongelijkheid creëert, instabiliteit veroorzaakt en onze biosfeer vernietigt” (p28-29).

Nu zal u wel begrijpen waarom ik de analyse van De Grauwe niet ‘af’ vond. Het kapitalisme heeft zijn tekorten. Deze analyse klopt. Maar zijn antwoord is niet bevredigend. Het antwoord van Bauwens is dit wel.

Computers en 3D printers hebben gezorgd voor een economische maar ook maatschappelijke revolutie. Het zorgt voor het delen van kennis enerzijds en een vereenvoudiging van de productiemogelijkheden anderzijds. Voeg daar de idee van crowdfunding aan toe en het klassieke liberaal-kapitalistische uitgangspunt ligt tegen de grond: je hebt geen eigen kapitaal meer nodig om te investeren, er hoeft geen onderscheid meer te zijn tussen de arbeider, de werknemer en de werkgever en je hebt geen distributieapparaat meer nodig want het internet zorgt voor een rechtstreekse relatie tussen consument en producent.

De gemeenschap van de toekomst wordt volgens Bauwens een affiniteitsgemeenschap: geen lokale of nationale gemeenschap meer. Pech dus voor het stads- of staatsnationalisme, alle buffalo-sfeer hier in Gent ten spijt. Het is ook geen loutere virtuele gemeenschap. Het is een wisselwerking tussen fysieke en virtuele ontmoetingen die nieuwe gemeenschappen doen ontstaan.

De P2P-samenleving vraagt veel flexibiliteit van haar burgers. De beginfase van een peer-project steunt op mensen die op vrijwillige basis meewerken. Dat maakt volgens de auteurs een gegarandeerd basisinkomen noodzakelijk, wil men de sociale stabiliteit niet verstoren. Een logische redenering, al stel ik me hierbij toch een aantal vragen. We kennen immers de impact niet die het basisinkomen heeft op vlak van herverdeling. Als je dezelfde middelen inzet als vandaag, maar dit minder gericht zal doen, zal die herverdeling waarschijnlijk dalen. En dat willen wij natuurlijk vermijden. De peer-to-peersamenleving die de auteurs voor ogen hebben, mag er geen zijn waar sociale ongelijkheid toeneemt, waar de sterksten vooruit gaan en de zwaksten achterblijven.

De benadering van de deeleconomie kent intussen steeds meer toepassingen: er zijn de repair cafés, steeds meer auto’s worden gedeeld in plaats van individueel aangekocht: het is goedkoper, en de openbare ruimte die we door de bevolkingstoename met steeds meer mensen moete delen, wordt beter gezamenlijk benut.
Dit wordt het meest duidelijk in de stad: mensen organiseren zich hoe langer hoe minder via de klassieke organisaties, die vaak verticaal zijn georganiseerd. Mensen organiseren zich horizontaal.

Deze maand zagen we in de media een nieuw initiatief, uitgaande van vzw Curieus, die de komende tijd ‘deelstickers’ zal uitdelen in steden als Gent, Antwerpen en Brugge, maar ook in kleinere gemeenten. Mensen kunnen zo’n deelsticker op hun brievenbus kleven, en zo aan anderen laten weten welk materiaal ze bij hen kunnen komen lenen.
Of denk aan initiatieven zoals AirBnB, waarbij mensen een kamer in hun huis voor korte of langere tijd verhuren aan onbekenden. Vooral in grootsteden, zoals Brussel, is dit bijzonder populair

Het internet is de facilitator in de evolutie van verticale naar horizontale relaties. Mensen verbinden zich met elkaar om te communiceren, samen te werken en zaken te delen. Hierdoor ontstaan er niet alleen relaties tussen mensen, maar ook gemeenschappen van mensen die dezelfde interesses, ambities of talenten delen. Er wordt een soort nieuwe civiele maatschappij geboren.

De uitdagingen voor de overheid zijn enorm: onze regelgeving is totaal niet aangepast. Onze privacywetgeving is achterhaald, net als ons belastingssysteem. Ook de organisatie van ons middenveld of onze benadering van patenten en auteursbescherming zijn niet aangepast.

In het verhaal van Bauwens vind ik heel sterk de link terug met de christendemocratie. Na de Tweede Wereldoorlog was de christendemocratie het antwoord op de tegenstelling tussen het individualisme en het collectivisme – een evenwicht dat volgens Bauwens ook in de peer-to-peersamenleving gezocht moet worden. De christendemocratie was ook het antwoord op de tegenstelling tussen een samenleving gebaseerd op een sterke vrije markt in een liberale democratie en het communisme met een strak georganiseerde planeconomie en een politieke éénpartijstaat.

Dit werd het Rijnlandmodel genoemd. Het Rijnlandmodel wordt gekenmerkt door een meerpartijendemocratie, een sociaal gecorrigeerde markteconomie, sociaal overleg en betrokkenheid van het middenveld bij de uitbouw en uitoefening van de naoorlogse welvaartstaat.

Een politieke vertaling geven aan dat evenwicht, dat doet de christendemocratie in Vlaanderen intussen al 70 jaar.

Maar ik ben vooral aangesproken over het ontologische verhaal van Michel Bauwens. Hij schrijft: “juist op basis van onze individualiteit kunnen we vrije banden aangaan met gemeenschappen en groeien door onze relaties met die gemeenschappen en onze bijdragen aan die gemeenschappen”. In mijn boeken over “de mythe van het vrije ik, pleidooi voor een menselijke vrijheid” en “het moedige midden, over het versterken van mensen” is net dat de cruciale stelling. Mensen zijn geen louter rationele individuen die teruggeworpen zijn op zichzelf. Het zijn relationele wezens die uit zijn op zelfrealisatie maar net daarvoor relaties leggen met anderen”. Dit is voor mij de kern van het personalisme. Of om het met de woorden van Levinas de zeggen: ‘het menselijke gelaat, het is in het gelaat van de ander dat je jezelf leert kennen’. Ons innestocongres in 2013 werkte concrete voorstellen uit om mensen te versterken: mensen sterk te maken om hun eigen keuzes te kunnen maken. Maar sterk maken doe je niet door een negatieve vrijheid te ontwikkelen, want dan kom je terecht bij de wet van de sterkste. Sterk maken doe je door een positieve vrijheid te ontwikkelen, ik heb het een menselijke vrijheid genoemd, dit wil zeggen door hem de kans te geven relaties te ontwikkelen die maakt dat men op eigen benen kan staan en zijn leven – in relatie tot de ander – kan uitbouwen zoals hij zelf wil.

En dat is de kracht van het peer-to-peer verhaal. Niet iedereen heeft dezelfde talenten gekregen. Maar ook niet iedereen heeft dezelfde kansen. Niet in de samenleving maar ook niet in een organisatie. Door de verticaliteit in relaties tussen mensen te ontwikkelen worden de horizontale barrières die er vaak zijn weggenomen.

Leave A Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *