Overgenomen van De Wereld Morgen
door Dominique Willaert, gepubliceerd op dinsdag 23 december 2014

Rik Pinxten met ‘Schoon Protest’ en Jan Blommaert en Karim Zahidi met ‘De paradox van Hayek’ leveren in deze donkere dagen boeiend en hoopvol leesvoer af. Beide boeken zijn gelardeerd met analyses en denk- en doesporen die zowel het sociaal verzet tegen het neoliberale beleid in dit land en Europa kritisch belichten als een aanzet geven tot de prefiguratie van de samenleving van morgen.

In zijn nieuwe boek ‘Schoon Protest’ waarschuwt Rik Pinxten voor een vreemd virus dat zich vliegensvlug in onze maatschappij verspreidt en de hele westerse cultuur aantast. Dit virus produceert goud voor een heel kleine minderheid en miserie voor een overdonderende meerderheid. Het virus draagt de naam neoliberalisme. Opmerkelijk is hoe Rik Pinxten het neoliberalisme duidt als een ideologie die een premoderne opvatting over mens en maatschappij verdedigt. Het neoliberalisme vertrekt vanuit een elitedenken: niet iedereen heeft dezelfde rechten en de staat (overheid) waakt niet langer over de optimalisering van de universele rechten van alle burger. Meer nog, een steeds groter deel van de overheid wordt ingezet om de 99% te controleren en te disciplineren. De superrijken (de 1%) ontsnappen aan elke controle of broodnodige herverdeling.

De auteur schaart zich hiermee achter de analyses die ook Stiglitz en Piketty worden gemaakt. Interessant is de manier waarop Rik Pinxten het in zijn boek heeft over de mentaliteitsvormende invloed en waardenfocus van de boekgodsdiensten. De auteur formuleert de hypothese dat de mentale houding die via deze godsdiensten wordt aangeleerd heel sterk terug te vinden is in de neoliberale mentaliteitsstructuur. Het is een basishouding die wordt gekenmerkt door exclusief denken, missionering, in het aanvaardbaar voorstellen van liberalisme en nationalisme en in de aanname van TINA (There Is No Alternative). Het terugplooien op zichzelf en het vergroten van interne en externe ongelijkheid als nieuwe norm leidt tot zo’n enorme verschraling van ons mensbeeld dat de auteur de term neobarbarisme introduceert. ‘Tijd om ook duidelijkheid in de taal te scheppen’ beargumenteert de auteur de keuze voor deze term.

Het nieuwe humanisme

De schaal die Rik Pinxten in het formuleren van stellingen, argumenten en vragen hanteert is die van het individu en de kleine groep. Hij motiveert die keuze omdat de leerprocessen waarover de auteur het heeft zich op die schaal situeert en deze schaal te weinig aan bod komt in politieke discussies. Ook de andere niveaus (regio, natiestaat, EU) zijn belangrijk maar verandering gebeurt volgens de auteur bijna telkens van beneden naar boven, dus van het individu of de kleine groep naar het nationale en hogere niveau. Stap voor stap gidst de auteur ons door de ontwikkeling van onze beschaving en de onafgebroken pogingen in Europa om monoculturele privileges te verdedigen. De westerse waardetraditie was een tijd lang heel krachtig, maar deze tijdelijke kracht garandeert geen hoog ethisch niveau. De auteur haalt met verve het vooroordeel onderuit dat andere culturen primitief zijn en de afspraak met de vooruitgang hebben gemist.

‘Samenleven in een sterk verstedelijkte wereld, in termen van welzijn en duurzaamheid, begint bij een gedeeld algemeen belang’ pleit de auteur. ‘We moeten een stapje terugzetten en nadenken in termen van medemenselijkheid, duurzaamheid en vrede.’ Als mensheid hebben we nood aan globale afspraken die we moeten leren respecteren om als mensheid te overleven. Rik Pinxten verwijst net zoals Jan Blommaert en Karim Zahidi naar het nieuwe humanisme van Amatya Sen (en Martha Nussbaum) die pleiten voor het erkennen van gelijke rechten voor alle mensen. Pinxten verwijst naar de ‘capabilty approach’ die in tegenstelling tot de marxistische traditie niet uitgaat van het concept ‘klasse’ maar zich centreert rond de optimale ontplooiing van elk individu. De auteur roept in het verlengde van dit nieuwe humanisme terecht op om te stoppen met aan economie de status van natuurwetenschap toe te kennen maar om veel bescheidener het over ‘politieke economie’ te hebben.

Pinxten stelt voor om het uniforme denken, het oude bipolaire denken in te ruilen voor het zoeken naar een platform waarin we op basis van dialoog tot afspraken kunnen komen, maar met de mogelijkheid tot herinterpretatie en het heronderhandelen. De auteur onderzoekt hoe we een dialogische persoonlijkheid kunnen ontwikkelen en dus het consistentieprincipe (het eigen grote gelijk) durft laten varen. Hij verdedigt het idee dat we het domein van medemenselijkheid moeten claimen als centrale basiswaarde. Gedaan dus met het reductionisme dat de mens wil herleiden tot een ‘homo economicus’. Empatisch en solidair samenleven moeten opnieuw de basiswaarden worden.

In het boek introduceert de auteur tal van metaforen, stellingen en argumenten rond domeinen die impact hebben op elk van ons. Hij biedt dit aan vanuit het geloof in de mens als lerend, onderzoekend en twijfelend wezen. De auteur roept de lezer op om verzet aan te tekenen en vooral in te zetten op initiatieven en kleine revoluties van onder uit. ‘De grote revoluties zijn tot nu toe altijd ontspoord en hebben steeds geleid tot de reductie van meningen en smaken in functie van een uniek hoger doel’ sommeert de auteur.

Met ‘Schoon Protest’ levert Rik Pinxten een toekomstgericht en hoopvol boek af. Het daagt uit om strijd te leveren tegen de ontmenselijking die we meemaken en om te durven geloven in alternatieven van onderuit voor de mensonterende graaicultuur die het neobarbarisme ons opdringt. Het boek daagt ons uit om de macht terug te nemen door belangrijke sectoren als opvoeding, cultuur, onderwijs aan de markt te onttrekken. ‘Als we gedecentraliseerd en coöperatief de markt terugdringen, wordt gedeeld welzijn en geluk mogelijk voor meer mensen’ besluit de auteur.

Welke vrijheid?

In ‘De pardox van Hayek’ dat wellicht parallel met ‘Schoon Protest’ werd geschreven formuleren Jan Blommaert en Karim Zahidi een genadeloze kritiek op de vrijheidsclaim waar de verdedigers van de vrije markt telkens mee uitpakken. Het neoliberalisme dat zich presenteert als een filosofie van de vrijheid geeft in de praktijk aanleiding tot een schrikbarende toename van de reële onvrijheid van de meerderheid van de mensen. Dit fenomeen vloeit rechtstreeks voort uit de ééndimensionale visie op vrijheid die Hayek en andere neoliberalen huldigen. Interessant is de manier waarop de beide auteurs een verband ontwikkelen tussen de neoliberale vrijheidsgedachte en de ecologische degradatie. De toenemende ongelijkheid als gevolg van de deregulering en de afkeer om tot collectieve planning te komen, brengt ons ecosysteem zo ernstig in gevaar dat het ons ‘het failliet van de neoliberale vrijheidsgedachte’ zou moeten doen inzien. Dit is de inzet van het boek ‘De paradox van Hayek’.

Beide auteurs benadrukken de sterk toegenomen onvrijheid voor heel wat burgers. Ze verwijzen onder meer naar hedendaagse vormen van slavernij op de arbeidsmarkt en hoe de westerse ‘liberale’ wereld de tweede positie inneemt op vlak van het winst maken door middel van dwangarbeid. De neerwaartse druk op de lonen en het proces waarin steeds meer arbeid moet verricht worden door steeds minder mensen zet een frontale aanval in op onze sociale zekerheid en de welvaartsstaat.

De auteurs wijzen er fijntjes op hoe de vrije samenleving waar de Oostenrijkse econoom Friedrich Hayek (1899-1922) voor pleitte niet noodzakelijk democratisch hoefde te zijn. Want voor Hayek is de individuele vrijheid het idee dat een individu vrij is als hij of zij enkel aan een minimale dwang wordt onderworpen. De overheid mag aan het individu zo weinig mogelijk zaken opleggen of ontzeggen. Deze individuele vrijheid veronderstelt geen gelijkheid onder mensen. Sterker nog: Hayeks voornaamste preoccupatie draaide rond vrijheid in het economische veld, rond vrijheid van private eigendom. Voor Hayek en ook Milton Friedman vormt de economische vrijheid de basis voor alle andere vrijheden.

Na de deconstructie van de negatieve vrijheid die door de aanhangers van het neoliberalisme wordt verdedigd, kantelt het boek en werken de auteurs op de these dat elke menselijke handeling in wezen als een sociale handeling kan worden beschouwd. Naast het eigenbelang is er ook sprake van sociale belangen die al dan niet de vorm van wetten of morele codes aannemen. Positieve vrijheid komt tot stand door niet enkel individuele belangen na te streven, maar ook door belangen die gedeeld worden binnen een gemeenschap: gelijkheid, rechtvaardigheid of billijkheid bijvoorbeeld.

Opmerkelijk is hoe ook hier de beide auteurs verwijzen naar de ‘capabilty approach’ van de econoom Amartya Sen die in zijn concept van vrijheid volkomen het immateriële karakter ervan definieert, als een vorm van menselijke autonomie die sociaal is ingebed, identiteitskeuzes inhoudt en geluk kan genereren. De verschuiving die door de introductie van het denken van Sen ontstaat, is die van bezit en consumptie in de richting van zelfontplooiing en de mogelijkheid tot opwaartse sociale mobiliteit. Het is duidelijk dat dit denken een democratische, rechtvaardige en herverdelende overheid veronderstelt.

‘Mensen kunnen pas vrij zijn wanneer zij een accuraat beeld kunnen vormen van hun leefwereld en van alles wat daarin relevant is voor hun eigen leven en wanneer zij dat beeld van een juist moreel en politiek oordeel kunnen voorzien’ stellen beide auteurs. Ze verwijzen expliciet naar een visie op bevrijding die ze verbinden met denkers als Jürgen Habermas, Paulo Freire en John Dewey. Inspraak kan slechts reëel zijn wanneer elke burger over dezelfde hoeveelheid (en kwaliteit van) kennis en informatie beschikken. Het belang van kennis en inspraak worden tot twee noodzakelijke ingrediënten van positieve vrijheid uitgeroepen.

Het gelaagde vrijheidsconcept dat Blommaert en Zahidi uitwerken overstijgt het abstracte individuele vrijheidsidee van Hayek en zijn volgelingen. De overheid of staat kan zelfs als een krachtige bondgenoot binnen het concept van positieve vrijheid opereren. Ze illustreren dit door het belang van de Grondwet en het naleven van deze Grondwet door de parlementsleden te benadrukken. De eed die parlementsleden in dit land moeten afleggen luidt: ‘Ik zweer de Grondwet na te leven’. Wanneer de auteurs Artikel 23 uit de Belgische Grondwet citeren, wordt pijnlijk duidelijk hoe onze parlementaire democratie er onvoldoende in slaagt om de grondrechten van burgers te realiseren of te verdedigen.

Druk

Misschien ongewild illustreren de auteurs zowel de morele als grondwettelijke malaise binnen onze parlementaire democratie. Beide boeken kunnen als belangrijke inspiratiebronnen voor de recent opgezette burgerweging ‘Hart boven Hard’ fungeren. Na het initiële enthousiasme en actiebereidheid van heel wat burgers en organisaties komt het momentum om de beweging te verdiepen en een langetermijnstrategie te ontwikkelen.

Beide boeken maken meer dan duidelijk dat er meer dan één alternatief is. Maar even duidelijk is dat de alternatieven niet zullen komen van onze verkozenen. Het zullen initiatieven zijn die bottom up worden ontwikkeld – door kleine en grotere collectieven van burgers – die als een voorafschaduwing van de samenleving van morgen zullen fungeren. Overheden en staten zullen niet zo maar verdwijnen, maar zullen onder druk gezet moeten worden door kleine en grote collectieve van burgers zodat deze niet langer de belangen van de 1%, maar de belangen van de 99% zullen verdedigen en dienen. Een cruciale vergissing is om te denken dat het enkel de huidige Vlaamse en Federale Regeringen en dus de centrumrechtse politieke partijen zijn die we in vraag moeten stellen.

Beide boeken maken heel erg duidelijk dat ook de Europese en Vlaamse sociaaldemocratie een gebrek aan verbeeldingskracht en debat- en dialoogcultuur vertoont om als alternatief te kunnen doorgaan. Er ligt bijzonder veel werk op de plank. Niet alleen voor de diverse burgerbewegingen maar ook voor de linkse oppositiepartijen.

Leave A Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *