Al onze theorieën over het kapitalisme weerlegd in één grafiek

fragmenten uit artikel van Rutger Bregman, verschenen in De Correspondent (24 maart 2014)

(…)
De bovenste lijn geeft aan dat het vermogen van de bezittende klasse (land, huizen, machines, aandelen, spaargeld, enzovoorts) bijna tweeduizend jaar lang sneller groeide dan de economie. Mensen met bezit gingen er veel sneller op vooruit dan mensen met werklust. Het rendement op kapitaal lag tussen de 4 en 5 procent, terwijl de jaarlijkse groei van de economie ver onder de 2 procent lag (zie de onderste lijn). In de woorden van Vautrin: je kon beter een rijke vrouw trouwen.

Maar toen brak de Eerste Wereldoorlog uit. In de daaropvolgende jaren werden miljarden aan vermogen vernietigd door oorlog, depressie en hyperinflatie. Het waren volgens Piketty ‘de enige krachten sinds de Industriële Revolutie’ die sterk genoeg waren om de ongelijkheid substantieel te verminderen. En inderdaad: na de Tweede Wereldoorlog ging de economie sneller groeien dan het vermogen. In het hele Westen werden torenhoge belastingen voor de rijken ingevoerd, die vaak wel 90 cent van iedere dollar die ze extra verdienden moesten inleveren.

Voor het eerst in de geschiedenis versloeg arbeid het kapitaal (de dip in de grafiek). En vervolgens werden al onze economische theorieën over het kapitalisme en de vrije markt op deze uitzondering gebaseerd. Neem Nicholas Kaldor, de econoom die in 1957 zijn zes beroemde “feiten” over economische groei noteerde. Feit 1: ‘De delen van het nationaal inkomen die naar arbeid en kapitaal gaan, zijn constant over lange tijdsperiodes.’ Generaties jonge economen hebben het in hun oren geknoopt, maar het omgekeerde is waar.

Extreme ongelijkheid, terug van weggeweest

Inmiddels is het kapitaal weer terug van weggeweest. De zes decennia waarin de gelijkheid groeide – tussen 1914 en 1973 – waren uniek. Het is niet waarschijnlijk dat ze zullen worden herhaald. De ongelijkheid in de Verenigde Staten is alweer bijna even groot als in het Europa van 1913, toen de bovenste 1 procent meer dan de helft van al het vermogen bezat. Ook in Europese landen loopt de ongelijkheid op, en dan met name de vermogensongelijkheid. In Nederland bezit de bovenste 1,2 procent maar liefst 40 procent van alle rijkdom. Ik schreef er eerder een explainer over: Hoe groot is de ongelijkheid in Nederland? De drie rijkste Nederlanders hebben meer dan de armste helft van alle Nederlanders.

Er is wel een belangrijk verschil met 1914: nu is er een bredere middenklasse mét vermogen, in de vorm van een huis. Maar die huizen staan steeds vaker onder water: het aantal Nederlandse huishoudens met een negatief vermogen is verdubbeld sinds 2008. De middenklasse lijkt langzaam maar zeker af te brokkelen.

(…)

Hoe vrijer en flexibeler de kapitaalmarkten zijn, hoe eenvoudiger het kapitaal kan vluchten naar belastingparadijzen (zoals Nederland). De groei van ongelijkheid heeft dan ook niets met ‘marktfalen’ te maken. Integendeel, groeiende ongelijkheid is een teken dat de markt uitstekend functioneert. Niet toevallig waren de kapitaalmarkten aan het einde van de negentiende eeuw ook zo vrij als een vogel.

Maar er is één belangrijk verschil: als je tweehonderd jaar geleden arm was, dan kon je tenminste nog het lot de schuld geven. Je was niet in een rijke familie geboren, jammer dan. Nu is er iets anders aan de hand: een groot deel van de ongelijkheid zit bij werknemers. In tegenstelling tot in het Parijs van 1819 is ongelijkheid tegenwoordig niet alleen een kwestie van kapitaal versus arbeid, maar ook een kwestie van topverdieners versus de rest. De rijkste 1 procent heeft zijn inkomen zien exploderen in de afgelopen decennia.

Leave A Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *