Uittreksels uit het artikel “De logica van de vooruitgang‘, gepubliceerd op 4 januari 2014 op Want to Know

We leven in een complexe wereld met veel wantoestanden zoals armoede, onrecht, vervuiling, en schaarste. We zijn al snel geneigd te denken dat oplossingen niet om de hoek kunnen liggen, maar dat de huidige complexe wereld ook om complexe oplossingen vraagt. Al eeuwen lang buigen filosofen en wetenschappers zich over de vragen  hoe een staatsinrichting het best kan worden vormgegeven, en hoe een economie het efficiëntst kan functioneren. Je kan tot de conclusie komen dat alles wel zo een beetje bedacht en geprobeerd is, en je kan je afvragen of het daarom wel zin heeft om deze discussies opnieuw aan te gaan. Want we zullen waarschijnlijk toch op dezelfde problemen stuiten.

(…)

De industriële maatschappij kan zo niet voort bestaan. En het moet nú veranderen, we hebben geen generaties lang de tijd meer. Je hoeft geen genie te zijn om te zien welke richting het op moet gaan: De ethiek in het economische, politieke  en culturele leven zal terug moeten komen. Omdat de economie een dominante rol in de maatschappij speelt, zal er in dit artikel hier met name aandacht aan worden  besteed. Voor een sociaal en ecologisch duurzame economie zijn ingrijpende veranderingen nodig, geen adhoc oplossingen zoals extra belastingen en technologische verbeteringen.

Wat is er dan wel concreet nodig?
Iedereen die zich goed informeert en logisch nadenkt kan tot de conclusie komen dat er werkelijke internationale samenwerking nodig is, en tegelijkertijd een  decentralisatie van de economische processen. De productie en consumptie, de distributie en de administratieve (financiële) activiteiten die daar mee verbonden zijn,  moeten georganiseerd worden vanuit lokale gemeenschappen. Dit wil zeggen dat lokale gemeenschappen zelfsturend en grotendeels zelfvoorzienend zijn, en daarnaast  zelf besluiten op wat voor manier, en onder welke voorwaarden men aansluit bij hoger gelegen economische structuren (bijvoorbeeld regionaal, nationaal en  internationaal).

Productie en consumptie zijn de kernactiviteiten van de economie. Het is dus belangrijk te weten hoe producten tot stand komen, en hoe ze gebruikt en geconsumeerd  worden. Bij het proces van productontwikkeling wordt vandaag de dag exclusief gekeken of het product (financiële) winst opbrengt. Of het product nuttig is doet niet ter  zake, als er geen nut of noodzaak is dan weet men het wel via reclame aan de man brengen. Dit resulteert in de grote hoeveelheid onnodige, en vaak schadelijke  producten die we om ons heen zien.

In een gezonde economie zullen er logische vragen aan de productie vooraf moeten gaan. Bijvoorbeeld:

  • is het product nuttig?
  • Is het gezond?
  • Wat is het energieverbruik?
  • Is het product schadelijk voor mens, dier en milieu?
  • Zijn de grondstoffen van het product te regenereren.
  • Hoe lang gaat het product mee?
  • Kan het product worden hergebruikt?
  • Kan het makkelijk worden gerepareerd?

Men zal niet alleen het product zelf moeten bekijken, maar het hele productieproces. Door vragen te stellen als; hoe komt het product tot stand, en wat zijn daar de implicaties van? Wat zijn bijvoorbeeld de sociale en maatschappelijke implicaties van het product? Men kan niet van  elke producent en consument te verwachten dat ze de parate kennis hebben om van elk product te weten of de productie duurzaam en rechtvaardig is. Dit moet een gezamenlijke inspanning zijn van associaties waar zowel producenten als consumenten bij betrokken zijn.

(…)

De wereld schreeuwt om werkelijke oplossingen. De huidige industrieën zijn te complex en de bedrijfsmodellen te beperkt om tot oplossingen te komen die voor  iedereen werken. Ook is er weinig te verwachten van de gangbare wetenschap. De economie bepaald sterk hoe ons leven wordt vormgegeven. Juist op dit gebied zijn er  logische begrippen en praktische studies nodig. Maar ondanks dat de economie een ‘sociale wetenschap’ is houden de economen zich voornamelijk bezig met abstracties zoals het nationaal inkomen, rentevoet en groeicijfers. Deze tracht men te rangschikken in statistieken en grafieken en daar baseert de politiek haar keuzes weer op.

(…)

Lokaal georganiseerde economieën kennen een natuurlijke stimulans om lokaal te telen en te produceren. De transportlijnen zijn dus vanzelfsprekend korter wat scheelt in de kosten van vervoer. Met name bij de voedselketens is hier veel winst te boeken. Zo is er minder noodzaak tot koeling, hoogwaardige verpakking en conserveringsmiddelen. Dit maakt lokaal geproduceerd voedsel natuurlijk verser en  gezonder.

Verder heeft ieder land en regio zijn natuurlijke eigenschappen zoals bodemsamenstelling en weersomstandigheden. Wanneer de productie hierop wordt afgestemd kan er efficiënt worden geproduceerd. Door seizoensgewassen te eten hoeft men geen energie te verbruiken met verwarming en kunstlicht. Dit vraagt natuurlijk wel om een  mentaliteitsaanpassing. Wellicht kunnen we geen ananas en mango meer eten, en in de winter geen aardbeien en asperges, maar de natuur is rijk genoeg, en de mens  creatief genoeg om gevarieerd, gezond en smakelijk voedsel te verbouwen en te bereiden.

Lokale landbouw kent een hogere biodiversiteit dan grootschalige landbouw, die voornamelijk uit monoculturen bestaat. Biodiversiteit is niet alleen gezonder voor mens en milieu, het kent ook een grotere veerkracht dan grootschalige land en tuinbouw. Zo zijn monoculturen zeer kwetsbaar voor besmettingen, ziektes en ongedierte.  Alleen met gebruik van kunstmatige hulpmiddelen, die over het algemeen schadelijk zijn, is dit beperken. Lokale landbouw en veeteelt leent zich veel beter voor  biologische productie. Dat betekent dat bij veelteelt geen hormonen en antibiotica worden gebruikt, wat uiteraard beter voor dier en mens is.

En bij biologische landbouw is er geen noodzaak tot het gebruik van pesticiden, onkruidverdelgers en kunstmest. De aarde hoeft niet uitgeput te worden en door het gebruik van organische meststoffen wordt het grondwater niet verontreinigd. Men hoort wel de bewering dat massaproductie en monoculturen nu eenmaal noodzakelijk  zijn om de groeiende wereldbevolking van eten te kunnen voorzien. Dit is een mythe die door meer dan één instituut weerlegd is.

De voornaamste oorzaak  van honger in de wereld is dat mensen in arme landen worden verhinderd in hun eigen voedsel te voorzien. Dit komt onder andere door zaken als landonteigening (de ‘landgrabs’), vervuiling van de grond en het grondwater, patenten op zaden, klimaatverandering, en de dwang van instituten als het IMF en de Wereldbank om te produceren voor de wereldmarkt (wat er op neer komt dat men produceert voor de rijke landen).

(…)

Schumacher: ‘Hou het klein’…
Volgens de econoom Schumacher ligt het probleem erin dat arbeid is gereduceerd tot slechts één van de maatschappelijke functies die het vervult (de productie). Schumacher stelt dat arbeid naast productiviteit nog twee andere belangrijke functies heeft. Namelijk; werk geeft de mens gelegenheid om zijn talenten en kwaliteiten te  gebruiken, te oefenen en verder te ontwikkelen, en zijn creativiteit ontplooien.
En ook stelt werk ons in staat in dienst van de gemeenschap sociale en culturele samenwerkingsverbanden te creëren. Werkstructuren waar deze factoren geïntegreerd zijn hebben in het verleden veel bestaan. Denk bijvoorbeeld aan de middeleeuwse gildes. Maar ook vandaag de dag zijn er succesvolle ‘integrale’ werkstructuren.

Zo heeft  de Braziliaanse ondernemer Ricardo Semler een bedrijfsmodel ontwikkeld waar de werkers niet eenzijdig gedirigeerd worden, maar zijn opgenomen in het  productieproces. Semler begrijpt goed dat het wel of niet gemotiveerd naar het werk gaan een verschil van dag en nacht betekent. De werknemers in het bedrijfsmodel  van Semler hebben autonomie op meerdere gebieden, zo is men niet alleen bij de productie betrokken, maar ook bij het bepalen van salarissen, en de werknemers  bepalen zelf wie de leidinggevende functies hebben.

Het eerste bedrijf dat het model implementeerde was het familie bedrijf Semco in Brazilië (in de jaren 80). Het was een groot succes en kreeg veel navolging in de rest  van de wereld, ook in Nederland. Natuurlijk moeten bedrijven als Semco nog steeds concurrerend op de wereldmarkt presteren. In dit opzicht is nog veel verbetering  mogelijk. Wanneer duurzaamheid en gezondheid als factoren in het productie proces wordt opgenomen dan zal er veel ruimte voor vernieuwing zijn. Zo kan het weer economisch interessant worden om kwaliteitsproducten te maken. En het kan weer lucratief zijn om producten te verbeteren en te repareren, wat vakmanschap vereist.

(…)

Duurzaamheid is één van de sleutels..
Duurzame technologieën hoeven niet complex te zijn. Er bestaan al veel duurzame technologieën. Zo kan men bijvoorbeeld van linnen zeer hoogwaardig textiel maken.  Linnen wordt gemaakt van vlas en dit gedijt prima in Nederland. Bij de teelt van vlas zijn geen bestrijdingsmiddelen nodig en het is milieuvriendelijker dan katoen.  Bovendien geeft vlas een dubbele oogst; behalve het linnen is er het lijnzaad waar olie en gezond veevoer van gemaakt kan worden. Het is echter financieel niet lucratief omdat synthetische textiel zo goedkoop is.

Daarnaast zijn er voor nieuwe ideeën investeringen nodig. Investeerders richten zich voornamelijk op ontwikkelingen waarvan de korte termijn opbrengsten hoog zijn,  en dit zijn zelden ‘duurzame’ ontwikkelingen. Zo zijn er veel haalbare ideeën die het licht niet zien. Vandaar dat monetaire hervorming zo noodzakelijk is. Wanneer  duurzame productie de standaard is dan is er ineens veel mogelijk. Hoe dan ook, onze beschaving is sterk afhankelijk van olie, en die raakt een keer op. De landbouw, de energiewinning, het transport, de meeste van onze gebruiksartikelen, alles is op goedkope olie gebaseerd.

Dus hoe eerder we beginnen met duurzame alternatieven hoe beter. Een andere misvatting is dat een duurzame maatschappij uit geïsoleerde gemeenschappen zou moeten bestaan. Maar dit is niet hoe een duurzame wereld er uit hoeft te zien. Communicatiemiddelen en transport hoeven niet afgeschaft te worden, maar moeten  duurzaam gemaakt worden. Er zal altijd communicatie en interactie zijn. Wetenschappelijke uitwisseling is uiteraard zeer belangrijk voor een duurzame wereld. Een  gedecentraliseerde wereld kent rijkere culturele uitwisselingen dan een wereld met één dominante cultuur. Verder zijn externe handelsbetrekkingen een logisch onderdeel van iedere cultuur.

Centraal geleide ‘topdown’ structuren zoals grote bedrijven of regeringen kunnen nooit overzien wat de lokale realiteit en noodzaak is, en wat de effecten van bepaalde productie op een gemeenschap zijn. Het is dus logisch dat lokale gemeenschappen in een ‘bottomup’ structuur zelf bepalen wat wel of niet wenselijk is.

Elke economische  activiteit heeft zijn eigen doeleinden en reikwijdte. Hiervoor kunnen bilaterale en multilaterale afspraken gemaakt worden tussen gemeenschappen, regio’s en landen. Sommige van die afspraken zullen beschermend zijn, en anderen juist weer open. Dit hoeft geen idealistische gedachte te zijn. Er hebben vele praktische en collectieve samenwerkingsverbanden bestaan.

(…)

Tot slot, last but not least:

Er zijn altijd mensen nodig die ‘de kar moeten trekken’. Zelfs  als de situatie ons hopeloos toe schijnt betekent dat niet dat we passief kunnen blijven. Wanneer men kijkt  naar de helpers van de mensheid uit de geschiedenis, het waren vaak maar enkele personen die de zaak in beweging zetten. Het succes van deze personen was te danken  aan het feit dat, ondanks dat alles hen tegen leek te zitten en de zaak hopeloos leek, dit hen er niet van weerhield om door te zetten. Waar vinden we deze kracht? Men  kan denken aan de kracht van de liefde voor de wereld, voor de natuur, dier en medemens. Of de kracht van de waarheid, van de overtuiging dat men het juiste doet, de  kracht waar Victor Hugo ooit over schreef: ‘Geen leger kan een idee tegenhouden, waarvoor de tijd rijp is’.

Leave A Comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *